April 1942, Abadan

basrah

klik op het plaatje voor meer informatie over deze reis

Dat was Abadan in het noordelijk deel van de Perzische golf. De eerste haven die we aan zouden doen was Colombo op het eiland Ceylon. ( nu Sri Lanka ).
Dat was wel een behoorlijk lange reis langs de zuidkant van Java en de oostkust van Sumatra. De reis was, naar ik hoorde, uitgestippeld door de Marine, zoals meestal, want die waren natuurlijk beter op de hoogte van de maritieme situatie ter plekke. De mensen op de brug waren liever met een wat grotere boog om de twee eilanden heen getrokken.
De reis verliep gelukkig voorspoedig. Nu er nog een stel geweren aan boord waren achter gebleven hielden wij ons zo nu en dan onledig met het schieten op in het water geworpen (lege) flessen. Dat was natuurlijk een grote sof want niemand raakte die dingen. Veel lawaai en verdraaid weinig succes, maar het gaf wat afleiding in de sleur van het toch monotone wachtlopen op een vrij lange reis.
Toch bleef de reis niet geheel zonder incident. Een dag voordat we Colombo aan zouden doen, werden we opgeschrikt door het alarm. In een zucht was iedereen op zijn post. Een vliegtuig dat niet kon worden geïdentificeerd, omdat het te ver weg vloog, cirkelde rond onze boot. Alweer een vliegtuig te klein om echt gevaarlijk te zijn.
Hoewel we ervan op de hoogte waren dat er een Japans vlooteskader de Indische Oceaan onveilig maakte, was dat veel te ver weg van de positie waar wij nu voeren. Toch werden de cirkels, waarin werd gevlogen, steeds kleiner. Een ieder wilde eigenlijk maar één ding, naar beneden met dat rotding. Toen het toestel zo dichtbij kwam dat het misschien wel geraakt kon worden, gaf de Kapitein order om te schieten.
Walter MacNab, DEMS gunnerTriggerhappy als de schutters waren lieten zij zich dat geen twee maal zeggen. Nadat ze ieder bijna een volledige trommel hadden leeggeschoten, draaide het vliegtuig om en verdween uit ons gezichtsveld. Niet echter dan nadat we allemaal gezien hadden dat het een Engels toestel was !! Uit het feit dat het nog steeds vloog, konden we opmaken dat we goed misgeschoten hadden. De stilte na al dat schieten was enorm. Des te beter was de stem te horen van de uitkijk in het kraaiennest die, in de meest godslasterlijke woorden, het zooitje op de brug uitschold voor rotte vis omdat ze hem allen naar het leven hadden gestaan bij de beschieting van het vliegtuig. Hij kreeg stante pede het bevel om naar beneden te komen. Dat was nu ook weer niet zo gemakkelijk want hij trilde over zijn hele lichaam. Op de brug gekomen maakte de kapitein zijn excuses, overhandigde hem een fles jenever, en gaf hem verder voor de rest van de dag vrij. Toch had dit incident nog een staartje.
In de haven van Colombo, waar we olie en de broodnodige provisie zouden innemen, ging de kapitein de wal op voor een bezoek aan de agent en naar de Admirality voor bespreking van de te volgen route naar Abadan. Hier hoorde hij, tot zijn ontsteltenis, dat de verkenner in het door ons beschoten vliegtuigje, door een kogel in de arm was getroffen. Dat was even schrikken.
De Kapitein ging per omgaande naar het hospitaal om de getroffene een bezoek te brengen, hem de hand aan zijn gezonde arm te schudden, zijn excuses aan te bieden en hem toen een echte kruik Bols aan te bieden. En nu maar hopen dat hij die in goede gezondheid opgedronken heeft.
Het bezoek aan Colombo duurde natuurlijk niet lang en we waren dan ook weer vrij vlug in open water op weg naar de Perzische Golf. Zonder moeilijkheden kwamen we aan bij de poort van deze Golf, de straat van Ormoes. Tot onze allergrootste verbazing werd deze beveiligd door een klein oorlogsschip met de voor ons bekende contouren van een drijvend strijkijzer. Jawel, de kanonneerboot, de nog steeds niet klein gekregen Hr. Ms. Soemba.
Niet zodra hij ons herkende was de seinlamp van dit schip al in werking getreden om ons welkom te heten en (is mij verteld ) zonder enig ander voorspel de prangende vraag werd gesteld: HEBBEN JULLIE NOG BIER?
De nood moest wel erg groot zijn om deze kreet voor dit levenselixer over de zeer kalme plas water te seinen waar de bekende, en de door de zeelieden zo verfoeide, Perzische hitte al enige tijd zijn intrede had gedaan. Hier had de oorlog zich geopenbaard op een manier waartegen de bemanning van de Soemba nog nooit had geoefend. Onze Kapitein, net als de bemanning, al door vele oorlogswateren gewassen, begreep precies wat er omging bij de opvarenden op dat oorlogsscheepje. En men waarschuwde de machinekamer klaar te maken om te stoppen.
Dit duurt altijd ongeveer een half uur omdat de motoren op volle kracht een hoge temperatuur hebben en met het koude zeewater worden gekoeld. Er is dus een zekere tijd voor nodig, een afkoelingsperiode, waarin we de motoren steeds langzamer lieten draaien totdat alle temperaturen zodanig waren gedaald dat we konden manoeuvreren zonder stukken te maken.
De kapitein kon zich helemaal inleven in het lot van de Soemba bemanning. Vooral de borden vol gespijsde nasi en andere verrukkelijkheden, die zoals de snert bij ons, geserveerd wordt zowel in grote hitte als ijzige koude. In dit geval zat de Marine dus zonder bluswater wat zonder meer een culinaire ramp kon worden genoemd. Een flinke hoeveelheid kratten bier werd uit de koelcel naar boven gebracht en aan lijzijde aan dek opgestapeld.
Vanaf de Soemba, die intussen vlakbij lag, werd een roeibootje te water gelaten en, je begrijpt het zeker al, hetzelfde ritueel speelde zich af als in Oosthaven. Met matroosje vlug en net, etc., etc., kwam de commandant in stijl aan bij de inmiddels in stelling gebrachte valreep aan de zijkant van ons schip. Hij werd door een stuurman welkom geheten en naar de brug gebracht en allerhartelijkst begroet door onze kapitein.
Het sloepje werd aan de opstap van de valreep met een touwtje vast gemaakt en de matroos bleef daar in afwachting van de terugtocht. Wat er precies gebeurde weet ik niet, misschien dreven de schepen te dicht naar elkaar, maar er werd order gegeven aan de machinekamer voor langzaam vooruit.
Hetgeen werd opgevolgd.
Aangezien ik geen wacht had stond ik een beetje over de railing naar beneden te kijken en zag de matroos op zijn gemak een sigaret opsteken. Het viel me op dat hij een ontzettende grote haal in zijn geheel inhaleerde en langdurig uitblies. Ik dacht nog, ieder ander zou zowat stikken en het zou me niet verwonderen als hij nog pruimde ook. Deze, eigenlijk verveelde en nietszeggende, gedachten werden plots verdreven toen ik zag dat de boot langzaam begon te varen en de valreep het sloepje dus ook op sleeptouw nam.
Ik zag het aankomen : het touwtje was wat lang, het neusje van het bootje ging wat dieper liggen en toen de matroos een paar stapjes naar voren kwam om het wat in te korten, schepte het bootje water. Door de vaart van het schip, die toch maar weinig was, werd de sloep een paar dm. onder water meegezogen met de matroos, want die hield zich met de moed der wanhoop vast aan het touw. Zijn mooie witte hoofddeksel dobberde langzaam van hem vandaan. Gelukkig stond er ook een stuurman op de brug die, net als ik, naar beneden keek en de telegraaf terug zette. De matroos werd als de gesmeerde bliksem op de valreep getrokken, waarna het touwtje brak en bootje foetsie was + de matrozenmuts.
Intussen waren de commandant en de kapitein door alle geroep en bevelen op de brug gearriveerd. De commandant, het schouwspel aanziende, opende zijn mond, niet van verbazing maar van boosheid die hij verwoordde in een lange zin, die ik hier maar liever niet neerschrijf.
Wel, om een lang verhaal kort te maken, onze motorreddingsboot werd gevierd, de kratten aan boord geladen, commandant en matroos op eigen kracht, en weg tufte de boot naar de Soemba, alwaar de lading aan boord werd genomen.
Na de terugkomst van de reddingsboot werd deze weer in de davits gehesen, telegraaf op vooruit en we hebben elkaar nimmer? meer gezien. Niettemin heeft de achting die Marine en Koopvaardij voor elkaar hadden niets geleden. Ha, ha, ha.
De weg door de Perzische Golf liep als gesmeerd, evenals het hoger worden van de temperatuur. Op een van die dagen stond ik aan de railing overboord te kijken toen ik opeens een ontzettend grote rog zag, een manta denk ik, die met het schip mee zwom. Een kanjer met een doorsnede van zeker twee en een halve meter die met langzame, gracieus uitgevoerde, slagen van de uiteinden van haar, laat ik ze maar vleugels noemen, de boot probeerde bij te houden. Een werkelijk prachtig gezicht en dat was dan ook het enige voorval van belang voordat we Abadan aandeden, waar we aan de kade vastmaakten.
De tijd dat we in Abadan lagen werd het machinekameronderhoud volop ter hand genomen en dat betrof het trekken van een zuiger uit een van de twee hoofdmotoren. Gewoonlijk is dat een dag werk. Nu was de temperatuur aan dek zo’n kleine 40 graden Celsius. In de m.k. (machinekamer) nog wel enige graden hoger. De bootwerkers deden, vanwege de hoge temperaturen, vanaf 12 tot 16 uur hun middagdutje. Het was doodgewoon te warm. Echter niet voor het machinekamer-personeel. Dat moest en zou gewoon doorgaan. Dat werd altijd gedaan in een haven, dus nu ook. Zichtbaar zweten deden we niet meer, het droogde zodra het vocht uit de poriën kwam. Langzaam maar zeker ontstond er een dun laagje zout op het gezicht. Reeds halverwege de Perzische Golf kregen we elke dag al zouttabletten te slikken. ’t Was eigenlijk geen doen maar het moest wel. Oef,Oef.
Op een zondag (een vrije dag, behalve voor de assistenten) kon ik met nog een paar man een taxi huren om een bezoek aan de verderop gelegen stad Basrah te brengen.
Halverwege zagen we een paar vrij grote winkels, die tevens een soort terras hadden waar (non alcoholic ) drankjes te koop waren. Na het nuttigen van wat fris gingen we nog even de winkel binnen en tot onze grote verbazing zagen we op een van de schappen een stel grote blikken van Houtens’ Cacao staan. Zowat over de gehele wereld nergens meer te krijgen en hier waren ze (in the middle of nowhere).
In Basrah naar de bios, waar we in een loge zaten met zes losse stoelen. De loge was te bereiken via drie flinke traptreden en dan door een klapdeur. Halverwege de film zette een van ons zijn stoel een eindje achteruit met als gevolg een salto (net niet ) mortale achterover en kwam met veel geraas in de gang terecht. De toegesnelde biosbedienden keken zeer meewarig en konden een brede glimlach niet onderdrukken. En wij maar hartelijk lachen. Dit was dan ook het enige avontuur in bloedheet Basrah.
Toen het schip geheel uitgeladen was werd er nog flink getankt (olie genoeg daar) en vertrokken we met als voorlopig einddoel Durban in Zuid Afrika. Ook nu kon het niet vlug genoeg gaan. De temperaturen werden ons bijna te machtig. In de uitgang van de Perzische Golf werd de Soemba nog gepasseerd waar het strijken der vlaggen een teken was dat we elkaar gezien hadden.
De afstand naar Durban was groot maar het nu lege schip deed goed zijn best. Het weer was goed en het was net een reis als in vredestijd. Toch wisten we dat rond de Kaap en aan de oostkust van Afrika schepen getorpedeerd werden door lange afstand Duitse U boten. Maar daar waren we nog niet. Het werd een reis zonder incidenten al moet nog wel vermeld worden dat, gedurende de nacht toen we door de straat van Mozambique voeren, we een onderzeeboot tegen kwamen die ons op ongeveer een meter of veertig passeerde. Het was zo goed als pikdonker en ik heb het vermoeden dat aan beide zijden de harten een paar slagen oversloegen. Een bijna aanvaring van op volle kracht varende schepen. De onderzeeboot werd niet geïdentificeerd. Hij is kennelijk niet omgekeerd want we hebben hem niet meer gezien.
En zo kwamen we weer eens in Durban terug. Na een paar kleine herstellingen en het inslaan van proviand, olie en water waren we weer klaar voor vertrek.
Het einddoel was ook weer vlug bekend en het was weer een lange reis. Op naar Trinidad, aan de andere kant van de Zuid Atlantische Oceaan.

<< vorig hoofdstuk ————————————————————-volgend hoofdstuk >>

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.