Augustus 1942, Atlantische Oceaan (2)

sunk

klik op het plaatje voor meer informatie over deze reis

Maar de werkelijkheid diende zich weer vlug aan. Er werd geroeid en geroepen en dat bracht de twee sloepen weer bij elkaar. Ook een vlot werd gevonden waarop enige mannen een plaatsje zochten want we zaten toch wel wat op elkaars lip.
Bovendien was het behoorlijk donker en iedereen was nog niet ‘gesetteld’.
Er werd besloten de twee sloepen en het vlot aan elkaar te knopen en het daglicht af te wachten.
De zee was kalm maar een oceaangolf is in feite een zeer grote deining. Deze zelfde golf was ook weer bedekt met kleine golven. Dit nu bleek funest voor mijn evenwichtsorganen en ik werd zeeziek. Nooit geweest en nu was het goed raak.
wallflower-abbekerk-lifeboats-2Niettegenstaande ging het leven gewoon door. Bij het lichter worden werden de koppen geteld en het bleek dat er twee vermisten waren nl. de eerste stuurman en de ketelbink.
Oorzaak? De stuurman was na de eerste explosie naar zijn hut terug gegaan, om zijn papieren op te halen, toen de tweede explosie precies onder zijn hut plaats vond en waarschijnlijk de deur klem sloeg. De ketelbink had juist zijn verjaardag gevierd en had nog al veel gedronken en moet niets gemerkt hebben van wat er gebeurde. Ik geloof dat hij 18 jaar is geworden.
Een plan de campagne moest worden opgesteld. Allereerst moest ieder een zitplaats hebben.
Er bleek toen ruimte voor de mannen, die nog op het vlot zaten. Zij stapten dus over. De op het vlot aanwezige proviand en water werden verdeeld over de twee sloepen en daarna werd de lijn losgemaakt en het vlot aan zijn lot overgelaten.
Het dichtstbijzijnde land (650 zeemijlen, zo’n 1000 km.) was Ierland. De zeilen werden gehesen en een klein beetje wind bracht wat vaart in de boten. We waren dus nu geheel overgeleverd aan de navigatiekunde van de stuurlieden.
In de ene sloep zat de Kapitein als Commandant en in de andere de tweede stuurman. Richting Ierland was de beste optie. Allereerst werd de noodzender in stelling gebracht. Deze moest met de hand gedraaid worden om stroom op te wekken, waarna de telegrafist de seinsleutel bediende. Na lang draaien en veel seinen bleek er nergens op de grote plas iemand aanwezig. De telegrafist vreesde het ergste, maar besloot het tegen de avond nog eens te proberen. Lukte het dan ook niet, dan konden we het hele geval wel overboord gooien.
Het ontbijt was er, door alle voorbereidingen op de lange zeilreis, bij ingeschoten en om een uur of twaalf vroeg de stuurman heel voorzichtig of er iemand zin had in een hartige hap, die zou bestaan uit twee harde scheepsbeschuitjes ( ongeveer 5 millimeter dik en 5 a 6 centimeter vierkant ) met daartussen een schijfje corned beef, vers van het mes, uit een pas opengetrokken blikje. Dit alles kon doorgespoeld worden met ongeveer 10 kubieke centimeter water, wat wel nodig was wegens de droogte van het geserveerde. De animo was niet zo groot en wat mezelf betreft, mijn maag was wel leeg, maar ik moest nog niet aan eten denken.

k44-albert-dock-1942

HMS Wallflower (K44). Let op de constructie achter de brug: dat is de radar waar de bemanning van Abbekerk zijn leven aan dankt

Gelukkig was het weer goed en niet koud. Mijn zeeziekte verhinderde me niet om de inhoud van de boot eens goed in me op te nemen. We zaten als haringen in een ton, zij aan zij. Omvallen kon niet hoe slecht het weer ook zou worden. De stemming was goed wat, voor een groot deel, te danken was aan het feit dat we nog in leven waren en dat we nu niet meer getorpedeerd konden worden.
Ook, dat we deze dag ons lichaam en geest eens wat rust konden geven.
Een gevarieerder stel mensen had ik eigenlijk nimmer zo opeen gepakt bij elkaar gezien. Velen hadden hun laatste bezittingen in een, wat we tegenwoordig, pukkel noemen meegenomen. Velen hadden sigaretten bij zich maar geen aansteker en anderen het omgekeerde. Een paar hadden brieven van hun verloofden (?) bij zich en hun eigen waardevolle papieren vergeten. Een paar man die dachten in Engeland goede sier te maken met een stel nylon kousen gebruikten ze nu als bivakmuts. Bij navraag hadden zij ze ook liever zelf om de benen van hun vrouwelijke kennis getrokken dan over hun eigen hoofd.
Voor onze behoeften was het dolboord van de sloep de latrinebalk en de Atlantische Oceaan de latrine. Wat een ruimte en zo fris . Voor groot keek iedereen even de andere kant op. In het begin was het een beetje genant, maar het went vrij vlug.
Toen mijn oog viel op de riemen die nu weer rustig in de sloep lagen, moest ik denken aan de ons allen onbekende zeeman die eens, waarschijnlijk in hevige emotie, zijn diepste gedachten als volgt verwoordde. ‘Zodra ik aan de wal kom neem ik een riem op mijn schouder en loop net zo lang landinwaarts totdat iemand mij vraagt, wat ik op mijn schouder draag. Daar ga ik wonen en werken’. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat dit gezegde al net zo oud is als de roeiriem bestaat.
De volgende dag probeerden we de zendinstallatie nog een keer maar het was tevergeefs.
En zo zeilden we verder, twee sloepen aan elkaar gelijnd, richting Ierland en intussen was ik weer zo fit als een hoentje. Er werd twee maal per dag gegeten en gedronken. Hetzelfde rantsoen als de eerste keer. Het weer was ideaal, maar de nachten wat fris en lang.
HMS Wallflower finds Abbekerks lifeboatsOnze zitvlakken begonnen nu merkbaar pijnlijker te worden van het eeuwige zitten op de harde banken die steeds maar harder werden. Een grote gele vlag werd in de mast gehesen om aandacht te trekken. Drie dagen en drie nachten gingen voorbij en nergens iets te zien aan de kim. Die was natuurlijk niet zo ver weg, want onze scheepjes lagen gelijk met het water.
Toch werd na die drie dagen een grijs streepje waargenomen, dat langzaam naderbij kwam.
Het bleek een Brits korvet te zijn die de mooie naam van ‘Wallflower’ voerde. Naderbij gekomen maakten we ons bekend en de Britse kapitein vroeg allereerst of er gewonden waren. We werden door de bemanning aan boord getrokken, alles wat ze uit de sloepen nog konden gebruiken werd eruit gehaald en vervolgens werden beide stuk geschoten.
wallflower-abbekerk-lifeboats-4De HMS Wallflower was met een konvooi op weg van Engeland naar Halifax maar was uit de koers geraakt en heel toevallig, met medewerking van hun radar, op de twee sloepen gestuit. We hadden wel ontzettend veel geluk gehad.

Allereerst kregen we, een door de kok, inderhaast gemaakte soep. Deze soep was wel de meest smakelijke soep die we ooit genuttigd hadden. Geen wonder eigenlijk.
We werden in een paar messrooms en nog wat andere ruimten ondergebracht. Ik herinner me nog dat ons het lopen wel wat stroef af ging en het zitten, op zelfs wat zachte kussens, nogal pijnlijk was voor onze zitvlakken. De Officieren en manschappen waren zeer behulpzaam en het leek of ze nog verheugder waren dan wij, dat we opgepikt waren
Een paar uur later was er alarm en gelijk met de claxon werden de waterdichte deuren, onder veel belgerinkel, gesloten. We zaten onderdeks en in geval van nood als ratten in een val.
Ik keek eens goed rond en constateerde dat de huid van het schip vreselijk dun was. Ik besloot dat, als het loos alarm mocht zijn en de deuren weer geopend werden, ik in ieder geval naar dek zou gaan om voorlopig niet meer terug te keren naar beneden.
Zover kwam het niet meer, want zodra het korvet weer in het konvooi was teruggekeerd, werden we over de schepen verdeeld. Ieder schip nam wat het kon bergen.
De 4de s.w.t.k. en ik kwamen terecht op een oud stoomscheepje genaamd ‘SS Widestone’. De kapitein en de officieren waren wel vriendelijk maar ietwat gereserveerd, alsof zij zich een beetje schaamden voor het oude roestige stoomjammer waarop ze voeren. Nu had dit schip in vredestijd al lang gesloopt moeten zijn en dat zagen wij ook wel. Toch kregen we veel respect voor deze mensen. De boot was leeg en zijn schroef maalde voor de helft boven water. In het hogedruk kruklager van de stoommachine zat zoveel ruimte dat men op de brug de omwentelingen kon tellen. De snelheid van het konvooi was 7 mijl en kon juist worden bijgehouden. Er werd gestookt alsof het leven er van af hing. Eigenlijk was dit nog waar ook. Dikke zwarte rook steeg op uit de schoorsteen. De hoofdmachinist was aan de stoomlieren bezig de pakkingbussen bij te vullen. Tjonge, jonge toch. Een echte tramp en een bemanning die er bij hoorde.
Messroom en hutten hadden een zeer donkere aankleding, kleine patrijspoorten en kleine lampjes. Vreselijk ongezellig. Sobere maaltijden in een sombere omgeving. Zo kon het dus ook nog. Het leek wel of men op dit schip, net als op de wal in Engeland, gerantsoeneerd was.

Dit was konvooi ON.124. Widestone werd in haar volgende konvooi terug naar Engeland (ONS144) getorpedeerd door U184 waarbij de hele bemanning om kwam.

Gelukkig kwamen we zonder verdere moeilijkheden in New-York aan. Dat zal plm.1ste week september 1942 geweest zijn.
Voordat we afscheid namen vroeg de kapitein of we er op tegen waren als hij bij de onkosten die er gemaakt waren nog wat extra’s zou bijschrijven. Innerlijk hoofdschuddend zetten we onze handtekening, niet vergetend een flinke ruimte tussen het einde van de nota en onze handtekening open te laten.

<< vorig hoofdstuk ————————————————————volgend hoofdstuk >>

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.