Herfst 1942, New York

new york

klik op het plaatje voor meer informatie over deze reis

In New York ( N.Y,) aan de wal had kennelijk iemand notitie genomen van het feit dat er een schip was gearriveerd met schipbreukelingen en dat was reden geweest om een autobusgrote kantinewagen naar de aankomstkade te sturen met een 4tal uitermate vriendelijke dames in uniform, die ons allerlei soorten koeken en koffie of thee aanboden.
We hadden totaal geen honger of dorst. Maar wat we ook zeiden, ze lachten nog wat liever en kwamen met nog meer lekkernijen aanzetten. Nu weet ik niet wat ze van ons dachten, maar ik begreep wel dat we er uit zagen als zwervers. Zeer groezelig in onze witte overall die natuurlijk nog al vuil was van de machinekamer en ons verblijf aan boord van de roestbak die ons veilig naar N.Y. bracht. Daaroverheen een uniformjasje, dat intussen alles al had meegemaakt en vergeet ook niet de werkelijk vette vetleren ietwat afgetrapte machinekamerschoenen. De eerder genoemde riem met nu ook nog een zaklantaarn er bij gegespt. Over mijn pet zal ik maar zwijgen. Ons zwemvest hadden we aan boord van de ‘Widestone’ mogen achterlaten.
We namen ieder dan toch maar een paar doughnuts (donuts) en een bak koffie en toen we aan de laatste slok bezig waren kwam er een taxi, waaruit een heer stapte die zich voorstelde. Hij vertegenwoordigde de Nederlandse Shipping Committee en regelde de gang naar het kantoor op een manier alsof het zijn dagelijkse werk was. Hierin waren we niet ver mis.
We kregen papieren met en zonder stempels en een voorschot in dollars. Daarna werden we door hetzelfde heerschap weer in een taxi geladen en naar een, toch wel gerenommeerd, hotel gebracht. Dit ‘Time Square Hotel’ was ons onderkomen voor de eerstvolgende maand. Op deze maand hadden we recht en werd ’torpedoverlof’ genoemd en was eigenlijk om een beetje bij te komen van de belevenissen, maar werd meer nog voor het grootste deel gebruikt om jezelf geheel opnieuw te kleden en te verzorgen. Dit laatste bleek wat kosten betreft ook niet gering. Hiervoor kreeg je de z.g. torpedovergoeding, welke 80 Engelse ponden bedroeg. Het was bekend dat dit bedrag zelfs in Engeland aan de karige kant was. In Amerika was alles zo’n 25% duurder en dat we die ponden nu in dollars uitgekeerd kregen was wel een nadeel. Een groot nadeel zoals weldra zou blijken.
Nu ging ons salaris wel gewoon door, maar wat verdient een assistent. s.w.t.k. nu eigenlijk? Een krats vergeleken met de salarissen van de hoger geplaatsten.
Enfin, we kregen ieder een kamer met daar tussen een badkamer die je kon gebruiken als je de toegangsdeur van de buurman op slot draaide. Niet vergeten deze weer te openen als je klaar was. Na uitgebreid gebaad te hebben gingen we naar de eetzaal (vol pension) om onze magen te vullen.
Ook toen al, maar wel zeer zachte, muziek om de smaakpapillen te strelen??
We hadden nu wel flink gebadderd maar het ontging ons toch niet dat onze kleren nog behoorlijk stonken. Het eten was goed en het bier nog lekkerder, zodat we met een voldaan gevoel onze kamers opzochten en te bed gingen om, na een toch wel erg drukke dag, direct in slaap te vallen. De volgende morgen bracht enige zeer onaangename zorgen. We bleken beiden onder de luizen te zitten. We hadden er een paar onder onze ruggen tot een bloedvlekje geperst. Nu voelden wij ons wel uitermate vies. Waar hadden we die in hemelsnaam opgedaan?
Dit konden we niet geheim houden natuurlijk en we belden de bali op en die deden net of het heel gewoon was. Heel erg beleefd personeel. Ze rieden ons aan nog een bad te nemen, alle kasten open te maken en onze kleren een beetje breed uit op te hangen. Dat laatste was gemakkelijk want we hadden niets om op te hangen. Toen we eindelijk de deur van de kamer achter ons sloten om verder de dag door te brengen met het kopen van kleren, ondergoed en schoenen, kwamen we op de gang twee man tegen van de hoteldienst. Zij duwden een vreemdsoortig vehikel op drie wielen, dat veel op een eetketel van de landmacht leek. Alleen de aanhangende slangen en spuitstukjes verrieden dat het toestel een desinfecteerketel was.
We geneerden ons kapot.
Alles wat we die dag kochten deden we direct aan. In een dichtbij zijnde klerenwinkel werden we met gefronste wenkbrauwen bekeken toen we binnen stapten. Dat zinde ons weinig, maar toen we zeiden waarom we kwamen veranderde hun houding totaal.
Ik denk dat we wel een uur of twee bezig waren geweest, met passen en meten en ondertussen gezellig converserend, toen we naar buiten werden begeleid door al het vriendelijk lachende personeel.
Alles wat we kochten hadden we aangetrokken. We zagen er fonkelnieuw uit en in onze handen een klein pakje met wat reserve ondergoed, een overhemd en nog een paar sokken.
Alles wat we aan hadden toen we binnen stapten konden we in een grote zak kwijt die door de firma eigenhandig in de vuilnisbak zou worden gestopt.
Nu nog naar de schoenwinkel, waar we dezelfde formule toepasten, en we konden weer gezien worden Toen nog naar een paar winkels om scheergerei, kam, zeep, handdoeken etc., te kopen.
Zeer lichtvoetig, vanwege de dollars die we kwijt waren, maar toch hongerig liepen we weer terug naar ons hotel om daar de maaltijd te gaan nuttigen. Dat spaarde weer een paar dollars.
Ik ga niet meer verder uitweiden over hoe ik die maand in N.Y. ben doorgekomen. Het is werkelijk niet te geloven wat je allemaal moet inslaan als je, alles wat je had, opnieuw moet inkopen. Ik had steeds te weinig geld want ik wilde toch ook nog wat van N.Y. zien nu ik er was, en dat kostte ook money.
Aan alles komt een eind en dus uiteindelijk ook aan verlof in N.Y. Intussen was ik mijn kameraad kwijt geraakt, hoewel ik niet meer weet hoe. Ik geloof dat hij naar een schip moest dat in een haven aan de westkust van Amerika lag.
Na zo’n vijf weken kreeg ik plotseling bezoek van iemand van het kantoor, waarvan ik eigenlijk dacht dat ze me daar vergeten waren, met nieuws. In deze gevallen is dat natuurlijk altijd slecht nieuws. Er was een schip, een tanker, dat met smart op een assistent s.w.t.k. zat te wachten en nog dezelfde dag moest vertrekken.
Hij had de benodigde papieren bij zich en hij bleef zelfs bij me toen ik mijn spullen inpakte. Er was zelfs een taxi die op ons wachtte. Ik vroeg of ik soms een boef was die opgebracht moest worden. Hij maakte zijn excuses, maar vertelde dat het wel eens was voorgekomen dat op een andere manier van aanpak de op een schip geplaatste persoon de benen had genomen.
In de haven aangekomen stapte ik op een tanker die stonk naar de vliegtuigbenzine waarmee het geheel was afgeladen. Het was een Shell tanker die onder de naam m.s. ‘Macubaâ’ al anderhalf jaar de Atlantische Oceaan visa – versa bevoer en het nog kon navertellen ook.

Na mezelf voorgesteld te hebben werd ik naar een hut verwezen die ik helemaal voor mezelf had. Ik kwam net op tijd om wat te eten en kon daarna nog even in de machinekamer om wat wegwijs te geraken en om 20.00 maakten we de machinekamer klaar voor vertrek.
Over haast gesproken.
Ik liep rond alsof ik op een andere planeet stond. Totaal vreemd. Mijn chef van de wacht, een tweede s.w.t.k., was een aardige en rustige vent en het klikte vrij vlug.
De volgende middag, na het eten, ging ik de omgeving eens wat nader verkennen. Allereerst mijn hut. De inhoud van de twee plunjezakken en een koffer gingen vlug en gemakkelijk in de daarvoor bestemde kasten en laden. De wasbak werd ook vlug aangekleed met toiletartikelen en klaar was ik. Nog even gecontroleerd of er een reddingsvest was en dat lag boven op de kleerkast. Daarnaast nog een opgerold pakket, waarvan de kleur me niet erg aanstond n.l. opzichtig oranje- rood. Te opzichtig en het was te netjes opgerold om het te openen.
Ik ging verhaal halen bij mijn buurman en deze kon me ‘geruststellen’ met de uitleg dat het een hittewerend pak was met aangenaaide handschoenen en een capuchon.
Heel handig bij calamiteiten zei hij, als je tijd hebt om het aan te trekken , en dan ben je al ver als je zonder problemen een sloep kan bereiken. En, zei hij, vergeet niet je zwemvest aan te trekken, want dat ligt er niet voor niets bij. Een plausibele uitleg, kort en toch helder.
Ik dacht nog dat het eigenlijk helemaal geen verschil maakt of je nu op een schip vaart met munitie, of op een volle tanker geladen met vliegtuigbenzine.
Wonende op het achterschip kon je een luchtje scheppen (roken deed je alleen in de messroom). Achteruit kijkend over het schroefwater ontwaarde ik langs de zijkanten hiervan een dun filmpje, mooi gekleurd, dat op het water bleef drijven. Het bleek lekkende benzine te zijn die langs de klinknagels in de huid naar buiten siepelde.
In vredestijd had dit schip eigenlijk niet meer met deze dunne vloeistof mogen varen. Maar ja, het was nu oorlogstijd en vliegtuigbenzine hadden ze in Engeland hard nodig.
We voeren in een groot konvooi, met diep geladen schepen en een behoorlijke bescherming, richting Engeland. Op welk schip je ook vaart het is en het blijft spitsroeden lopen. Vooral als je tussen Amerika en Engeland moet varen. Gelukkig waren er geen calamiteiten (dat kan dus ook nog) en kwamen we ongedeerd in Liverpool aan, waar ik een dag later het schip kon verlaten om me te melden op het kantoor van de Nederlandse Shipping aldaar. Dat was in de eerste week van november 1942.
Eindelijk terug op de plaats van afvaart, na zo’n veertien maanden ononderbroken onderweg te zijn geweest. Met recht kan hier gesproken worden van een lange reis.
Ik was dus weer ‘THUIS’ Nou ja, thuis…??

<< previous chapter ——————————————————————next chapter >>

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.